Mijmerij.

Midden in de nacht als de pijn het hevigst is
en het bloed goed is verdund.
Als de maan nietig op je neerkijkt
zijn schijnsel jouw nog amper gunt.

De kikkers stoppen met hun wild gekwaak
lachend om jou meewarigheid.
Een spin staakt het slijmerige langgerekt
en maant zich tot voorzichtigheid.

Als sterren zich terugtrekken in hun zwarte gat
en de wormpjes spoorloos zijn verdwenen.
Het haardvuur langzaam aan het doven is
en het is niet eens aan het regenen.

Dan mijmer ik vaak heel melancholiek
en zing fonetisch weer dat ene refrein.
De verslaving van een bezwipst poëet
maar ik ben nu eenmaal gek op de wijn.