Daahuppel.

Ik kon haar nog niet zo lang, althans niet bewust.
Daar was ik te jong voor, leefde nog helemaal in mijn eigen wereldje. De vroegste herinnering heb ik dat ze er op een gegeven moment niet meer was.
Waar ze was, en waarom? Ik had geen idee, maar vond het wel lekker dat ik mijn moeder weer ff voor mezelf had. Overdag dan want om een uur of vier kwamen mijn broers weer terug van school.
‘Zullen we d’r maar in zak stoppen.’Zei m’n  moeder.
‘Jaa.’ Riep ik. ‘Dan gooien we d’r in de Leidsevaart.’
Maar zo makkelijk kwam ik er niet van af, sterker nog, ik mocht haar gezelschap gaan houden.
Daar lagen we dan op een zaal met een stuk of zestien meiden, en ik als enige pielemans.
Oorzaak: de bruine pis oftewel nierontsteking. Een maand of drie hebben we zo tegenover elkaar gelegen in het prehistorische diaconessen ziekenhuis.
Nadat we dat hadden overleeft mochten we weer gezamenlijk voor onze amandelen, er ontstond toch een soort van band tussen ons.
Wij ziek of onderweg tegen de rest.
In veel zijn we altijd het zelfde geweest, creativiteit, muziek en humor.
Maar waar ik doorschoot in het leven, bleef zij gelukkig de wijste van de twee. En inplaats van dat ik me zorgen zou kunnen maken om mijn kleine zusje, was het meer andersom dat zij zich zorgen maakte om mij.
Vaak terecht.
Nee een sterke familieband hebben we niet bij de Mullertjes, maar als ik er één heb dan is het wel die met me zus.
Mede daarom was ze ook enigszins verbolgen dat zij als enige niet voor kwam in mijn boek.
Zij, mijn liefste zus, zomaar overgeslagen.
Welnee, boek één was een uitprobeersel, en boek twee waar ik al aardig mee opschiet word veel heftiger.
En reken maar dat je aan de beurt komt dame.
Abject en infaam gaat het worden, tendentieus zelfs.
Ach, wat ik ook zal schrijven, hoe erg en debiel ook. Onthoud één ding, Je bent en blijft mijn allerliefste zus.
Ik hou van je, en gefeliciteerd met je verjaardag.
Tot straks in de Bokkendoorn.