De laatste steen.

Het jaar 2061

Het jaar dat de aarde tot rust kwam en rustig haar wonden likte. Ze had de tijd, er was geen haast.
De salmonella, het ebola virus. De covid met al zijn varianten. De vogelgriep en de gekkekoeienziekte. Nadat ze vrijwel elk onnuttig leven op aarde verwoest hadden konden zij eindelijk met pensioen. Havens lagen vol met roestige half vergane schepen. Hele stukken land waren ondergelopen door dat sluizen en gemalen niet meer werkte. Torenflats werden bewoond door hele kolonies vleermuizen die tierig leefde. De natuur had het zwaar, de grote schoonmaak was nog maar net begonnen om de puinzooi van de mensheid op te ruimen, maar het had de tijd. Koraalriffen kwamen langzaam weer tot leven, asfalt werd met de dag groener. Een wolf keek uit over iets van wat men vroeger beschaving noemde. Ingestorte gebouwen, vergane vliegvelden, onder gespoelde polders. De aarde was bijna weer waarvoor het ooit bedoeld was. De wijze uil had uitgerekend dat het volledige herstel over 30 eeuwen wel klaar zou zijn. Satellieten zwierven nutteloos door de ruimte. De ene na de andere dam brak door alsof het dominee steenjes waren, en nadat alles met veel geraas in de zeeën was gespoeld brak er eindelijk rust uit. Stilte, die enkel nog opgeluisterd werd door de geluiden der natuur. Althans, wat was dat voor rauwe klank daar in de verte? Een vulkaan die pruttelend aan zijn einde kwam? Een aardverschuiving? Of een kudde tochtige gnoes die aan kwamen denderen? Verschrikt keek de wolf scherp om zich heen. Ah gelukkig, het was Keith maar, die jengelend op zijn gitaar nog steeds geen satisfaction had gevonden.