Mijn bos.

Wat denkt die veel te rijk geboren nep kakker godverdomme wel niet? Dat die mij de toegang kan weigeren tot mijn bos.
Jawel, dat denk hij echt.
Met hete aardappel stem gaf hij mij te kennen dat hij toch ook niet in mijn achtertuin liep om de hond uit te laten.
Met nog veel meer kak in mijn stem vertelde ik hem dat Graaf Diesel en ondergetekende daar ronduit schijt aan hadden.
Ik weet wel waar de kakkersschoen wringt, angst.
Met oud geld en bakken vals geld, gestolen over ieder die het eigenlijk niet konden missen is meneer onwelriekend rijk geworden, en daarmee meer vijanden de vrinden gekweekt.
Dus laat je een opzichtig veels te groot buiten proporties villatje bouwen diep in het bos. Mijn bos.
Ver weg van alles en iedereen. Bang geworden van zijn eigen daden. De angst regeert.
Gevangen in zijn eigen rijkdom, wat een leven.
Hekken worden geplaatst, onbereikbaar voor een ieder die misschien nog een klein appeltje te schillen hebben.
Mijn bos, waar ik mijn hele leven al de alleen heerser van ben.
De overblijfselen van de vroegere boomhut hangen nog in de boom. Het parcour van het brommer crossen is nog steeds aanwezig, daar groeit nooit meer wat.
Het mos waar één van mijn eerste vrijpartijen plaats vond ligt er nog net zo fris en groen bij als toen.
En nu is het al jaren het graaf terrein van Graaf Diesel.
Het stokken paradijs.
Het bos, omringt door meerdere kakkers villa’s, met nog meer kakkers kinderen, hebben daar nooit ook maar iets tegen gehad.
Vroeger speelde de kakkers en het tuig van de Vaart gewoon met en bij elkaar.
Bij ons dronken ze ranja, en bij hun kreeg je shandy. En in het bos stookte we vuurtjes.
Maar de nieuwe rijken zijn anders, banger.
De kak heeft een viezer luchtje tegenwoordig.
Vandaar dat ze graag afgesloten willen zijn van alles en iedereen. Angst.
Ik heb met ze te doen, deze trieste rijke stinkers.
Als ze zo op hun privacy gesteld zijn, hun terrein zo graag afbakeren voor spelende kinderen, dan moeten wij dat respecteren. Sterker nog, ik ga hem helpen.
De enige toegangspoort via het water, het jonkerbruggetje, zal ik op gepaste wijze dempen. Zodat er geen nieuwsgierige koters met hun roeibootje overlast kunnen brengen.
Zakken vol puin en overblijfsel van mijn monumentale muur stort ik in het water, er kan nog geen platbodem door.
Een dikke vis zal al moeite hebben met deze obstakels.
Want we moeten de angst van de kakker respecteren.
O, dat hij er nooit meer uit komt met zijn dikke sloep, en alleen in het duffe slootje heen en weer kan varen. Tja.
Ik niet in jouw/mijn bos, jij niet in mijn/jouw water.
Ik ga natuurlijk bij de eerste de beste mooie vaar dag boven op het bruggetje zitten. Flesje wijn er bij, toastje brie.
Sigaar in me muil, en een grote doos tissues om de onbedaarlijke lach tranen weg te vegen als die lul ineens tot stilstand komt.
Nee, ik groet geen sloepjes, maar deze wel.
Heel uitbundig zwaai ik de kakkers terug, terug naar je angst domein. Mijn bos.