Polders.

Wandelend over onverharde paden de Hollandse polders door,
kukelt een haan ijverig zijn stembanden schor.
Je neus word geprikkeld door vers geproduceerde koeienstront,
een boer ploegt vlijtig door verzadigde vette grond.

Ogen van schapen op de dijk kijken mij geelachtig aan,
daar het WietWiet vogeltje al heeft die vast een andere naam.
Ergens klinkt de klok van een kerk verscholen in de mist,
terwijl een reiger onverstoorbaar het slootje bevist.

Ik kan hier uren zwalken genietend van de ganzentrek,
herkauwend maalt een koe en trekt een gekke bek.
Een molen staat werkeloos omringt door groene weide,
verderop wat zeilbootjes die traag voorbij glijden.

Is het geen bagger of klei plakt er wel stront onder je zool,
een kippenren vol, pikkende aan een stronk van boerenkool.
De geur van gemaaid gras of van paarden uit de stal,
een muskusrat gevangen stilletjes in de val.

Het is soms net of de klok hier stil heeft gestaan,
een prachtig leven al is het vaak een keihard bestaan.
Dwalend over glibberende paden vergeet je snel de tijd,
en ben ik nu de weg, of ook mijzelf weer eens kwijt?