Wit.

Nee, dat was niet wat ik bedoelde met wit, toen ik gisteravond een schietgebedje deed.
Ik had meer van die parelwitte stranden in mijn hoofd.
Witte wijn, witte billen op een zon gebruind lichaam.
Ik weet niet tot welke god ik mij in dronken toestand had gewend. Maar hij was mij zeker niet vriendelijk gezind.
Oke, toegegeven. Toen ik vanochtend door de maagdelijke sneeuw liep met Dwiezel genoot ik met volle teugen.
De kerk gangsters zaten nog aan het ontbijt. Het O zo overtollige natuur terroristische publiek wat onze bossen elke zondag weer teistert, lag nog in een diepe gloria.
Ik waande mij even alleen op de wereld. Heerlijk.
Wat woon ik toch verschrikkelijk mooi, en wat zag alles er prachtig uit. Elke stap was een eerste, of dat er nooit iemand eerder geweest was op deze plek. 
Verbazingwekkend, dat je zoiets moois, tegelijk ook zo kan haten. Sneeuw is mooi maar heeft één nadeel.
Het is koud.
En ik als ras echte blanke neger ben daar niet voor ingeënt.
Vanavond ga ik het weer proberen, maar dan zonder drank. Je weet tenslotte nooit hoe een koe van de boom valt, als je hem van achter in zijn reet kijkt, terwijl die de put dempt.